Bij een (min of meer) verstoorde arbeidsrelatie gebeurt het regelmatig dat arbeidsovereenkomsten eindigen ‘met wederzijds goedvinden’, dat wil zeggen op initiatief van de werkgever en met instemming van de werknemer. Een voordeel voor de werknemer is vaak dat hij of zij, mits geen sprake is van arbeidsongeschiktheid, met een redelijke mate van zekerheid aanspraak kan maken op een sociale uitkering. Voordeel voor de werkgever is dat de risico’s van een gerechtelijke procedure en vaak onnodige kosten worden voorkomen en ook dat het doel (het beëindigen van de arbeidsrelatie) in principe gegarandeerd is. Een voorwaarde is dan wel dat een vertrekregeling zo helder en definitief mogelijk wordt vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst of beëindigingsovereenkomst. 

In de praktijk gaat het maken van heldere en sluitende afspraken helaas met enige regelmaat fout. Dit kan bijvoorbeeld komen doordat de vaststellingsovereenkomst te snel en/of onzorgvuldig is opgesteld. Het kan echter ook gebeuren dat partijen onvoldoende rekening hebben kunnen houden met mogelijke, toekomstige gebeurtenissen. In dit soort situaties is de kans groot dat elk van de partijen een andere mening heeft over wat nu tussen hen geldt. En dan is een discussie al snel gegeven, waarvoor de vaststellingsovereenkomst niet direct een duidelijke oplossing biedt. Anders bezien: de tekst van de vaststellingsovereenkomst blijkt achteraf onvoldoende duidelijk te zijn en daarmee te zorgen voor verdere onzekerheid, in plaats van dat de overeenkomst partijen helpt om definitief van elkaar af te zijn.

Ook vergoeding van juridische kosten na ondertekening?


De bijgevoegde uitspraak is een voorbeeld van hoe het kan lopen. Daarin valt te lezen dat de werknemer ook aanspraak maakt op vergoeding van zijn kosten van rechtsbijstand die naondertekening van de vaststellingsovereenkomst zijn gemaakt. Normaal ligt een dergelijke aanspraak niet voor de hand. Na het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst hoeft er immers weinig meer te gebeuren. Bovendien is het doel van onderhandelingen over ontslag -het bereiken van een voor beide partijen zo gunstig mogelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst en om dit neer te leggen in een vaststellingsovereenkomst- een ander doel dan van eventuele discussies die plaatsvinden na de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst.  In deze kwestie is de bijzonderheid dat de vaststellingsovereenkomst op 29 februari 2012 is ondertekend en dat de arbeidsovereenkomst pas 5 maanden later zou eindigen, tenzij de werknemer eerder een andere baan zou vinden. Uiteindelijk heeft de werknemer per 1 april 2012 elders in dienst kunnen treden.  Doordat echter hierover en over de leaseauto van de werknemer (na ondertekening) een discussie is ontstaan, heeft de werknemer -zo stelt hij- ook na de ondertekening nog kosten van rechtsbijstand gemaakt en heeft hij volgens hem ook recht op vergoeding van deze kosten.

Op zich mag de werknemer, zo zou men kunnen zeggen, zich op dit standpunt stellen. De overeenkomst is namelijk voor wat betreft de vergoeding van dit soort kosten redelijk ruim geformuleerd. Uit de overeenkomst blijkt in ieder geval niet dat de werknemer geen recht heeft op vergoeding van kosten die zijn gemaakt na de ondertekening.

De beoordeling door de rechter


Volgens de rechter is de letterlijke tekst van de afspraken over de vergoeding van kosten van juridische bijstand niet van doorslaggevende betekenis. Dit komt doordat de tekst in het midden laat wat in deze situatie moet gelden. Nu in de tekst (ook) niet uitdrukkelijk is opgenomen dat kosten van juridische bijstand na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst voor vergoeding in aanmerking komen, beoordeelt de rechter de gemaakte afspraken volgens de Haviltex-norm. Die houdt kort gezegd het volgende in:

De betekenis van een omstreden beding in een schriftelijke overeenkomst moet door de rechter worden vastgesteld (1) aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en (2) uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en (3) van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit een en ander volgt dat redelijkheid en billijkheid hierbij een rol spelen.

De rechter is van oordeel dat de afspraken die zijn gemaakt, bekeken moeten worden in het licht van de (beoogde) beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Hierin ligt, afgezien van eventueel gestelde bijkomende feiten of omstandigheden, besloten dat de afspraken in de vaststellingsovereenkomst geen betrekking hebben op de geschillen gerezen met betrekking tot de uitvoering van de overeenkomst, tot de gevolgen van de overeenkomst en op nieuwe feiten en omstandigheden die zijn  opgekomen ná het sluiten van de overeenkomst. Overigens is volgens de rechter deze beperking – alleen kosten tót het sluiten van de vaststellingsovereenkomst – overeenkomstig het doel van de onderhandelingen.

Kosten vóór de ondertekening: hoever terug mag de werknemer gaan?


Over welke periode vóórafgaand aan de ondertekening de werknemer recht heeft op vergoeding van kosten van juridische bijstand, blijkt niet concreet uit de uitspraak. Wel valt daarin te lezen dat de Kantonrechter in de procedure in eerste aanleg heeft overwogen dat het redelijk is dat die kosten daaronder vallen die zijn gemaakt vanaf het moment dat het begrijpelijk is dat de werknemer rechtsbijstand is gaan zoeken. In de onderhavige situatie was dit medio 2011, kortom omstreeks 8 maanden voor het sluiten van de vaststellingsovereenkomst.

Dit vind ik nogal wat en ook nog niet eens zo heel concreet. Ik zou daarom aanraden om hieraan in een vaststellingsovereenkomst meer aandacht te besteden als denkbaar is dat een werknemer over een periode van meer dan een aantal maanden aanspraak wil maken op kosten van rechtsbijstand. Niet alleen de werknemer heeft overigens baat bij duidelijkheid, maar ook de werkgever. Die heeft er namelijk niets aan als hij een dergelijk onderwerp niet op de één of andere manier aanroert (met het -verkeerde- argument om dan later te kunnen stellen dat kosten die ‘te ver’ in het verleden liggen ‘uiteraard’ niet worden vergoed), om dan later daarover toch weer een discussie te krijgen.

Conclusies en suggesties


De uitspraak is duidelijk over de kosten van juridische bijstand die zijn gemaakt ná de ondertekening van de overeenkomst. Die komen in principe niet voor vergoeding in aanmerking, tenzij sprake is van bijkomende (bijzondere) feiten of omstandigheden.  Het is volgens het Hof de werknemer die, bij gebreke van een duidelijke tekst op dit punt, moet stellen waarom hij of zij vindt dat sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden.

Het is dus beter om in een vaststellingsovereenkomst duidelijk te omlijnen welke kosten over welke periode voor vergoeding in aanmerking komen. Een alternatief is om, anders dan in de hier besproken zaak, niet een heel hoog bedrag als maximum te noemen (hier: maximaal € 11.000,-), maar een lager bedrag. In de meeste situaties zal dat ook wel voldoende zijn. Nog beter is het om afspraken te maken over welk exact bedrag wordt vergoed -daarover kan natuurlijk onderhandeld worden- en om dat bedrag eenvoudigweg op te nemen in de vaststellingsovereenkomst. Daarbij kunnen dan ook eventuele fiscale gevolgen contractueel zoveel als mogelijk opgelost worden of in ieder geval besproken worden.

Op de vraag hoever de werknemer terug mag gaan met de kosten vóór de ondertekening, gaat de uitspraak niet concreet in. Mijn suggestie is dat, bij hogere maximum bijdragen in de kosten van rechtsbijstand, op zijn minst de afspraak kan worden gemaakt dat die kosten in rekening mogen worden gebracht die zijn gemaakt vanaf het in beeld komen van de advocaat van de werknemer bij de werkgever. Het verdient dan wel de voorkeur om daarbij ook een exacte datum te vermelden. Zoals hiervoor al vermeld, is het nog beter om een concreet bedrag af te spreken en dat op te nemen in de vaststellingsovereenkomst. Vaak is het gewoon een kwestie van onnodige haast dat dit soort zaken bij de onderhandelingen niet (tijdig) aan de orde worden gebracht en daardoor niet of onduidelijk in een vaststellingsovereenkomst worden opgenomen. Meestal gaat dat goed, maar soms ook niet en dat leidt dan tot dit soort discussies.

Lees hier de volledige uitspraak.

Meer weten?


Wilt u meer weten over dit onderwerp of wilt u een concrete situatie voorleggen? Neemt u dan gerust contact op met ons. Wij helpen u graag verder.