Aansprakelijkheid van bestuurders kan zich in diverse situaties voordoen. Voor de correcte oprichting van een BV geldt bijvoorbeeld een aantal vereisten, onder andere dat de oprichting bij notariële akte plaatsvindt en dat wordt deelgenomen in het kapitaal door een of meer personen. De notariële akte bevat de statuten van de vennootschap, die weer aan bepaalde eisen moeten voldoen. Elke bestuurder voor zich is verplicht de vennootschap in te laten schrijven in het handelsregister. Hoewel dit laatste geen voorwaarde is voor het ontstaan van de vennootschap als rechtspersoon, is inschrijving onmiddellijk na de oprichting van groot belang. De wet bepaalt namelijk dat de bestuurders naast de vennootschap hoofdelijk aansprakelijk zijn voor elke rechtshandeling waardoor de vennootschap wordt verbonden vóór de inschrijving in het handelsregister. In situaties waarbij een BV geacht kan worden helemaal niet te zijn opgericht, doen zich soortgelijke risico’s voor. Hierbij een voorbeeld. 

De situatie

De oprichters en bestuurders van een BV  zijn namens die vennootschap een huurovereenkomst aangegaan met een (grote) verhuurder.  Tot zekerheid van nakoming van de betalingsverplichtingen is een bankgarantie gevraagd bij een bank en heeft de bank de bankgarantie ook gesteld ten gunste van de verhuurder.  Nadat de bestuurders zich hadden gerealiseerd dat de BV was opgericht zonder dat op het moment van oprichting voldaan was aan het toen geldende (nu vervallen) vereiste dat er een rechtsgeldige verklaring van geen bezwaar moest zijn, hebben zij een nieuwe vennootschap opgericht onder dezelfde naam en zijn alle activa van de oude BV ingebracht in de nieuwe BV. Dit onder de verplichting de (nieuwe) vennootschap voor haar rekening te nemen en als eigen schulden te voldoen alle passiva van de onderneming zoals vermeld op de inbrengbalans, waaronder bestaande duurovereenkomsten. Naar aanleiding van een betalingsachterstand is de nieuwe BV in kort geding veroordeeld tot ontruiming en betaling van een aanzienlijk bedrag aan huurachterstand. De nieuwe BV is hierna failliet gegaan. De verhuurder heeft daarop de bankgarantie ingeroepen bij de bank, maar deze heeft geweigerd om uit te betalen met het argument dat er volgens de bank geen rechtspersoon had bestaan die rechtshandelingen kon verrichten zoals het aangaan van een (huur)overeenkomst. In de onderhavige procedure vordert de verhuurder onder meer een verklaring voor recht dat de bestuurders persoonlijk aansprakelijk zijn voor de nakoming van de verplichtingen die in naam van de oude BV zijn aangegaan.

De beoordeling door de rechter

De rechter is van oordeel dat als gevolg van het ontbreken van de verklaring van geen bezwaar de oude BV niet rechtsgeldig is opgericht en daarmee niet tot stand is gekomen. Volgens de rechter volgt uit de inbrengakte (voor de nieuwe BV) dat de bestuurders onder ogen hebben gezien dat er duurovereenkomsten, zoals huurovereenkomsten, kunnen zijn die op naam van de inbrengers maar voor rekening en risico van de vennootschap worden voortgezet. De vraag is echter of dit tegen derden, zoals de verhuurder, kan worden ingeroepen. Gezien de wettelijke bepalingen (zie o.a. artikel 2:203 lid 2 BW) is de rechter van oordeel dat de bestuurders als degenen die namens de oude BV een huurovereenkomst zijn aangegaan hoofdelijk aansprakelijk zijn gebleven voor de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst met de verhuurder.

In de procedure hebben de bestuurders zich nog beroepen op contractoverneming door de nieuwe BV. Dit argument wordt door de rechter afgewezen, aangezien de verhuurder geen kennis heeft gehad van het bestaan van de nieuwe BV als de rechtspersoon aan wie werd beoogd over te dragen. Ook het verweer dat de verhuurder een allonge heeft ondertekend met daarin het KvK-nummer van de nieuwe BV, aangezien er voor de verhuurder geen aanleiding bestond om te veronderstellen dat de oude BV niet zou bestaan.

De rechter overweegt hierover onder meer het volgende:

“(…) Op grond van artikel 6:159 BW kan een partij bij een overeenkomst haar rechtsverhouding tot de wederpartij met medewerking van deze laatste overdragen aan een derde bij een tussen haar en de derde opgemaakte akte. Met [gedaagden samen] wordt geoordeeld dat in de akte van inbreng als bedoeld onder 1.10 e.v. voldoende is bepaald wat werd overgedragen, zodat sprake is van een akte als bedoeld in artikel 6:159 BW. Tussen partijen is echter ook in geschil of is voldaan aan de voorwaarde dat Aemstel haar medewerking aan de overdracht heeft verleend. Hoewel voor die medewerking geen vormvereisten gelden en zij ook besloten kan liggen in gedragingen van Aemstel (artikel 3:37 lid 1 BW) zal minimaal zijn vereist dat Aemstel kennis heeft gehad van het bestaan van Sense Nieuw als de rechtspersoon aan wie werd beoogd over te dragen.

10. Vast staat dat [gedaagden samen] zelf Aemstel niet op de hoogte hebben gesteld dat Sense Oud – kort samengevat – als rechtspersoon nimmer heeft bestaan, en dat in 2009 een rechtspersoon met dezelfde naam (en die op hetzelfde adres dezelfde onderneming exploiteerde) is opgericht. Uit het feit dat Aemstel ook na de oprichting van Sense Nieuw huurfacturen is blijven zenden en betalingen heeft geaccepteerd ten name van ‘Sense y Vibe Holding B.V.’ kan niet worden afgeleid dat Aemstel Sense Nieuw als huurder heeft geaccepteerd. Dit reeds bij gebrek aan wetenschap van het bestaan van die nieuwe vennootschap.”

Conclusies

De rechter is al met al van oordeel dat er geen einde is gekomen aan de situatie dat gedaagden samen hoofdelijk aansprakelijk zijn gebleven voor de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst.

In de procedure heeft de verhuurder gesteld dat gedaagden zich niet als goed huurder hebben gedragen en tevens dat zij zich jegens haar onrechtmatig hebben gedragen door niet direct nadat zij daarvan wetenschap hebben gekregen aan verhuurder mede te delen dat de oude BV nooit heeft bestaan vanwege het gebrek bij de oprichting. De rechter is van oordeel dat [gedaagden samen] wisten dat de verhuurder er van uit ging dat zij met de oude BV een huurovereenkomst was aangegaan. Zij moeten volgens de rechter ook geweten hebben dat de verhuurder groot belang had (in verband met de bankgarantie en andere redenen) om te weten dat die rechtspersoon nimmer heeft bestaan en dat de exploitatie van de onderneming in het gehuurde was overgenomen door een andere rechtspersoon, de nieuwe BV. Het niet mededelen daarvan kwalificeert volgens de rechter zowel als een tekortkoming als goed huurder als – in het geval een andere persoon of entiteit als huurder zou moeten worden aangemerkt – een handelen dat [gedaagden samen] in het maatschappelijk verkeer niet betaamt en dat daardoor onrechtmatig is. De rechter ontbindt de huurovereenkomst en veroordeelt [gedaagden samen] onder meer tot betaling van de huurachterstand van ruim € 300.000,-.

Lees hier de volledige uitspraak.

Zie hier een andere blog die ik heb geschreven over de aansprakelijkheid van bestuurders. In deze zaak liep het anders af.

Meer weten?

Wilt u meer weten over bestuurdersaansprakelijkheid? Neemt u dan gerust contact op. Wij helpen u graag verder.