Onlangs heeft de rechtbank Den Haag in twee zaken geoordeeld over de vraag of sprake was van een stageovereenkomst of een arbeidsovereenkomst. Met verschillende uitkomsten. Het onderscheid is van belang in verband met onder andere het verschil in bescherming bij ontslag, het recht op loon en op de transitievergoeding. Lees hier meer over dit onderwerp en over de twee zaken.
Uitgangspunt bij de kwalificatie van overeenkomsten
Bij de kwalificatie van overeenkomsten is in het algemeen van belang dat niet de naam die aan de overeenkomst is gegeven bepalend is, maar dat dit afhangt van een algehele, inhoudelijke beoordeling.
In het arbeidsrecht, maar ook bij contracten op andere gebieden, gaat die beoordeling grofweg in twee stappen: eerst wordt bekeken wat partijen bij de overeenkomst hebben afgesproken (en hebben beoogd), om dan vervolgens de gemaakte afspraken juridisch te kwalificeren.
De eerste vraag -die over wat is afgesproken- is vaak moeilijk om zomaar te beantwoorden. Er kan, en moet, natuurlijk worden gekeken naar wat in een contract op schrift is gesteld, maar dat is niet altijd voldoende. Dit kan komen doordat min of meer standaardcontracten worden gebruikt, die niet altijd de werkelijke situatie weergeven. Of bijvoorbeeld doordat partijen méér hebben besproken dan op schrift is gesteld. Of doordat een relatie zich in de loop van de tijd anders heeft ontwikkeld en daarmee ook de aard van de samenwerking. Om deze reden is in de rechtspraak de zogeheten Haviltex-norm ontwikkeld. Die bepaalt, kort gezegd, dat het bij de uitleg van overeenkomsten niet alleen aankomt op een zuiver taalkundige uitleg, maar ook op hetgeen partijen uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Het komt er in feite op neer dat gekeken wordt wat daadwerkelijk de onderlinge relatie tussen partijen is en wat partijen moeten hebben bedoeld af te spreken.
Naast de Haviltex-norm is er nog een andere norm waarmee onduidelijke afspraken kunnen worden uitgelegd. Dat is de zogeheten cao-norm. Die norm is er voor wanneer de contractspartijen -bijvoorbeeld een individuele werkgever en werknemer- niet betrokken zijn bij het opstellen van de contractbepaling of die bepaling relevant is voor de rechtspositie van derden. Denk aan de uitleg van (letterlijk) een cao of een sociaal plan.
De tweede vraag is de kwalificatievraag. Dit kan vergaande gevolgen hebben. Als een overeenkomst eenmaal als arbeidsovereenkomst is gekwalificeerd, dan heeft dat zowel voor de werkgever als de werknemer consequenties. Het arbeidsrecht is immers beschermend van aard en er zijn veel regels waar je, zelfs als je dat zou willen, niet van mag afwijken.
Wat is het ‘probleem’ bij stage-overeenkomsten?
In de zogeheten Logidex-zaak in 2015 heeft de Hoge Raad het probleem bij stageovereenkomsten kort samengevat. Het komt erop neer dat in het kader van een stage vaak ook gewoon gewerkt wordt, zoals ook de andere werknemers werken. Dat betekent: in een gezagsverhouding persoonlijk werkzaamheden verrichten en daarvoor een vergoeding krijgen.
Een stageovereenkomst kan daarom op het eerste gezicht de kenmerken van een arbeidsovereenkomst vertonen, bijvoorbeeld omdat de noodzakelijke ervaring moet worden opgedaan door in het kader van de opleiding werk te verrichten dat vergelijkbaar is met het werk van een gewone werknemer. De samenwerking lijkt dan op die in een arbeidsovereenkomst, maar is in feite nog steeds een stage-overeenkomst. Dit kan echter ook ‘doorslaan’: afhankelijk van de omstandigheden kan in een bepaalde situatie naast een stageovereenkomst (tevens) sprake zijn van een arbeidsovereenkomst.
Wat maakt dan precies het onderscheid tussen een stagiare en een werknemer? Kan een stage-instelling bijvoorbeeld aanvoeren dat de stagiaire in het kader van zijn opleiding toch ervaring moet opdoen en daarvoor ook onbeperkt mee moet werken met de andere collega’s?
In de Logidex-zaak heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het in situaties als deze erop aankomt of het verrichten van de werkzaamheden van de stagiaire in overwegende mate in het belang is van de opleiding die deze volgt. Als dat het geval is, bijvoorbeeld doordat de stagiaire met de stage de eigen kennis en ervaring kan uitbreiden mede met het oog op de voltooiing van zijn opleiding, dan zal niet snel sprake zijn van een arbeidsovereenkomst.
De zaak van de stagiaire bij Stichting Politiek Werk en Ondersteuning VVD (SPWO)
De stagiaire was hier een student Bestuurskunde aan de Universiteit Leiden, die gedurende zijn stageperiode van ongeveer 5 maanden een bedrag van € 1.879,72 bruto aan stagevergoeding had ontvangen. In de procedure bij de kantonrechter vorderde hij een verklaring voor recht dat tussen hem en SPWO een arbeidsovereenkomst heeft bestaan. Hij voerde daarvoor aan dat hij in de periode dat hij bij SPWO werkzaam was werkzaamheden verrichtte die vergelijkbaar waren met die van de andere fulltime werknemers van SPWO. Ook moest de stagiaire buiten de overeengekomen werktijden werkzaamheden verrichten in verband met het vervaardigen van de dagelijkse ‘knipselkrant’ voor de Tweede Kamerleden van de VVD-fractie. SPWO had, volgens de stagiaire, het leerelement van de stage op de achtergrond gesteld en de stage kwalificeert daarom als een volwaardige baan en daarmee als een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW. Op grond hiervan vorderde de stagiare ook een bedrag van € 9.670,78 bruto aan achterstallig loon. SPWO op haar beurt betwistte dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst.
De kantonrechter oordeelde dat de werkzaamheden van de stagiaire onmiskenbaar zijn verricht in het kader van zijn opleiding Bestuurskunde aan de Universiteit Leiden. Dit blijkt onder meer uit de inleidende overwegingen (de zogeheten “considerans”) en een artikel (1) in de stageovereenkomst. Volgens de kantonrechter is dit van belang, omdat een stage in het kader van een studie of opleiding vaak een vereiste is om een diploma of opleidingscertificaat te kunnen behalen. In dat geval moeten de studiepunten, die vereist zijn voor het behalen van een diploma of opleidingscertificaat, gezien worden als de ‘beloning’ voor de werkzaamheden in het kader van een stage. Ook was volgens de kantonrechter niet gebleken dat het primaire doel van de arbeidsprestatie van de stagiaire een (actieve) bijdrage aan de verwezenlijking van het primaire doel van SPWO is geweest (of, mijn aanvulling, in de loop van de stage was geworden). De conclusie van de kantonrechter was dat het zwaartepunt van de stage lag op het verwerven van (werk)ervaring, als onderdeel van de studie Bestuurskunde. Daarmee was geen sprake van een arbeidsovereenkomst en werden de vorderingen van de stagiair afgewezen. Bekijk hier de uitspraak.
De zaak van de studente aan de opleiding tot tandartsassistente
In deze discussie ging het om een studente bij MBO Rijnland, die in oktober 2018 een praktijkovereenkomst had gesloten met de onderwijsinstelling en een leerbedrijf, een tandartspraktijk. Daarnaast had de studente een “stage-overeenkomst voor bepaalde tijd” gesloten met de tandartspraktijk. De beide overeenkomsten zouden een (geplande) looptijd hebben tot 31 juli 2021. In de stage-overeenkomst waren termen opgenomen als “arbeidsovereenkomst” en “treedt met ingang van 01 november 2018 bij werkgever in dienst” etc.
In ieder geval is de stage-overeenkomst nog mondeling verlengd. De stagiaire en de tandartspraktijk zijn het in de discussie echter niet eens over de duur van de verlenging. Op 31 augustus 2021 heeft de stagiaire zich ziek gemeld. Vervolgens heeft de tandartspraktijk de stagiaire vóór 1 november 2021 meegedeeld de stage-overeenkomst niet te willen verlengen en geen arbeidsovereenkomst te willen aangaan.
In de discusssie bij de kantonrechter heeft de studente zich op het standpunt gesteld dat de stage-overeenkomst feitelijk moest worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Zij voerde hierbij aan dat zij werk had verricht dat diende tot verwezenlijking van het primaire doel van de tandartspraktijk (dus geen overwegend leerdoel). Dit is een belangrijk argument, maar het moet wel handen en voeten worden gegeven. De studente onderbouwde dit argument door te stellen dat zij assisteerde aan de tandartsstoel tijdens behandelingen, de praktijk opende, de voorraad controleerde, bestellingen plaatste, werkte achter de balie, de behandelkamer en de instrumenten prepareerde. Dit deed zij zelfstandig en zij functioneerde en presteerde niet anders dan de andere tandartsassistenten. Op haar werd ook een beroep gedaan als er bijvoorbeeld geen andere assistent was. Dit laatste volgde ook uit WhatsAppp-berichten die zij had laten zien.
Al met al berustte de studente in de opzegging van de overeenkomst, maar maakte zij (onder meer) wél aanspraak op de transitievergoeding en op het loon over de niet in acht genomen opzegtermijn. De transitievergoeding is in ieder geval van belang omdat die alleen bij een arbeidsovereenkomst geldt.
De tandartspraktijk echter voerde als verweer aan dat de werkzaamheden die de studente had verricht, atijd tot doel gehad haar kennis en ervaring uit te breiden. Er was volgens de tandartspraktijk geen sprake van productieve arbeid en de stagiaire had haar werkzaamheden altijd onder toezicht en instructie van de tandarts verricht. De andere tandartsassistenten zouden zelfstandig hebben gewerkt. De verzoeken van de stagiaire moesten, volgens de tandartspraktijk, worden afgewezen omdat geen sprake was van een arbeidsovereenkomst.
In de uitspraak kwam de kantonrechter tot het oordeel dat hier geen stage-overeenkomst was aangegaan, maar een arbeidsovereenkomst. Volgens de kantonrechter is niet komen vast te staan dat de werkzaamheden van de stagiaire in overwegende mate in het teken stonden van het opdoen van kennis en ervaring in het belang van de (voltooiing van de) opleiding. Uit hetgeen partijen, aldus de rechter, hadden aangevoerd, kwam naar voren dat de studente zelfstandig aan de slag was met baliewerkzaamheden, bestellingen, afspraken maken, openen en sluiten en schoonmaakwerkzaamheden. De tandartspraktijk had nog aangevoerd dat het werk van de studente werd gecontroleerd, maar waaruit die controle bestond, was voor de rechter niet duidelijk en daarmee niet overtuigend. De kantonrechter realiseerde zich dat de opleiding ongeveer 3 jaar bedroeg, maar zag geen structurele vorm van begeleiding van de studente door de tandartspraktijk. Op zich lijkt mij dit een indicatie dat de duur van een stage -hier bijna 3 jaar- niet bepalend hoeft te zijn. Het wel of niet begeleiden en het aansluiten van de werkzaamheden tijdens de stage op het doel van de opleiding lijken mij éérder bepalend. Evenals overigens de uurvergoeding die de studente ontving. Die uurvergoeding was gelijk aan het destijds geldende minimumloon. Daarop is de rechter helaas niet uitgebreid ingegaan, anders dan dat dit de situatie ook onduidelijk maakte en dat die onduidelijkheid voor risico kwam van de tandartspraktijk.
Hoe dan ook, volgens de kantonrechter kwalificeerde het werk dat de stagiaire had verricht als reële arbeid en had de tandartspraktijk in die zin profijt van de werkneemster. Dat de stagiaire nog niet gekwalificeerd was om alle handelingen die door een tandartsassistente worden verricht, te mogen verrichten, maakte het oordeel dat in feite een arbeidsovereenkomst was aangegaan volgens de kantonrechter niet anders. Dat lijkt mij ook helemaal terecht.
Bekijk hier de uitspraak.
Behoefte aan overleg?
Wilt u overleggen over dit onderwerp? Neemt u dan gerust contact op met mij voor een vrijblijvend gesprek.
Comments are closed.